Toets bij hoofdstuk 2


  1. Wat doe je als je last van de buren hebt?
    1. ik nodig ze uit voor een feest
    2. ik vertel dat ik last van ze heb en vraag of het anders kan
    3. ik bel direct de politie
  1. Wat doen Nederlanders met oud en nieuw?
    1. elkaar cadeautjes geven en eieren eten
    2. met de familie naar de kerk
    3. vuurwerk afsteken en oliebollen eten
  2. Nederlanders maken veel afspraken:
    1. op het werk en bij sport
    2. op het werk en op school
    3. op het werk, op school en in de vrije tijd
  3. Wat doe je als je buurman is doodgegaan?
    1. je doet niets
    2. je condoleert de familie of stuurt een condoleancekaart
    3. je stuurt een bloemetje en een condoleancekaart
  4. Je bent in de winkel en wilt betalen. Wat doe je?
    1. je wacht tot de caissière niets te doen heeft
    2. je laat eerst alle oudere mensen voor gaan
    3. je gaat in de rij staan voor de kassa
  5. Welke uitspraak is waar?
    1. Nederlanders vinden 'koffie drinken met de buren' belangrijk
    2. Nederlanders vinden 'u zeggen' belangrijk
    3. Nederlanders vinden 'op tijd komen' belangrijk
  6. Wanneer hangen jongeren hun schooltas buiten aan de vlag?
    1. als ze gaan studeren aan de universiteit
    2. als ze zijn geslaagd voor een diploma
    3. als ze 18 jaar worden
  7. 4 en 5 mei zijn belangrijke dagen. Waarom?
    1. dat heeft te maken met de Tweede Wereldoorlog
    2. dan is er meivakantie
    3. dan begint de lente
  8. Er is een baby bij de buren geboren. Wat doe je?
    1. je stuurt een felicitatiekaartje en/of gaat een paar dagen later op visite
    2. je gaat er direct heen om te feliciteren
    3. je hangt de vlag uit
  9. Wanneer vinden Nederlanders je betrouwbaar?
    1. als je vriendelijk bent
    2. als je op tijd komt
    3. als je veel diploma’s hebt
  10. Welke uitspraak is waar?
    1. Nederlanders vinden een eigen mening niet belangrijk
    2. Nederlanders denken verschillend
    3. Nederlanders zijn allemaal hetzelfde
  11. Christelijke feesten zijn:
    1. Kerstmis, Pasen en Bevrijdingsdag
    2. Kerstmis, Pasen en Pinksteren
    3. Kerstmis, Pasen en Koninginnedag
  12. In Nederland zeg je 'u' tegen:
    1. een kind
    2. een ambtenaar
    3. vader of moeder
  13. Je geeft een hand:
    1. als je jezelf voorstelt
    2. als je binnenkomt in de klas
    3. als je naar de supermarkt gaat
  14. Wat viert men op 30 april?
    1. Pinksteren
    2. Koninginnedag
    3. Moederdag
  15. Waarom vragen Nederlanders zo veel?
    1. ze zijn nieuwsgierig
    2. ze zijn geïnteresseerd en/of willen kennismaken
    3. ze willen weten of je wel betrouwbaar bent
  16. Welke uitspraak is waar?
    1. er zijn nergens regels voor kleding
    2. iedereen kiest zijn eigen kleding
    3. veel Nederlanders dragen onkuise kleding
  17. Wat vinden Nederlanders het meest belangrijk?
    1. cadeautjes krijgen
    2. familie bezoeken
    3. zelf kiezen
  18. Waarom zal een ambtenaar een cadeau van jou weigeren?
    1. hij vindt je een 'slijmbal'
    2. hij mag geen cadeaus aannemen
    3. hij wil liever geld
  19. Sinterklaas wordt gevierd op:
    1. 21 maart
    2. 5 december
    3. 11 november
Bagage
http://www.coutinho.nl/bagage
programma op de website maken
(http://www.coutinho.nl/bagage/toets_hoofdstuk1.htm).
Toets hoofdstuk 1 Hoe ziet Nederland eruit?
Zoek het beste antwoord en kruis aan.
CLICK SOBRE O LINK DO SITE COUTINHO.NL
TEM VARIOS EXERCICIOS
RESPONDA AS FRASES

Toets bij hoofdstuk 1


  1. Welk land ligt ten zuiden van Nederland?
    1. Frankrijk
    2. Duitsland
    3. België
  2. Waarin heeft Nederland het meeste werk?
    1. in de dienstensector
    2. in de industrie
    3. in de landbouw
  3. Wat betekent de naam 'Nederland'?
    1. waterland
    2. land aan zee
    3. laag land
  4. Wat gebeurt er in de winter?
    1. het kan sneeuwen en soms hard vriezen
    2. de bloemen en planten beginnen weer te bloeien
    3. het is zonnig en niet zo koud
    4. het kan hard waaien en de bladeren vallen van de bomen
  5. Waar liggen de Deltawerken?
    1. in Zeeland
    2. in Limburg
    3. in Friesland
  6. Uit welke landen komen de vroegere gastarbeiders?
    1. uit Italië, ex-Joegoslavië, Spanje, Marokko en Turkije
    2. uit Marokko, Turkije en Polen
    3. uit Italië, ex-Joegoslavië, Spanje en Polen
  7. In welk deel van de wereld ligt Nederland?
    1. in Azië
    2. in Europa
    3. in Amerika
  8. Welke taal spreken Nederlanders?
    1. allemaal dezelfde taal
    2. Nederlands, Fries en/of dialect
    3. Nederland en Engels
  9. Wanneer begint de lente?
    1. op 21 december
    2. op 21 juni
    3. op 21 maart
  10. Wat is de hoofdstad van Nederland?
    1. Rotterdam
    2. Amsterdam
    3. Den Haag
  11. Welk geloof is het grootste in Nederland?
    1. de islam
    2. het christendom
    3. het hindoeïsme
  12. Hoeveel provincies heeft Nederland?
    1. 14
    2. 12
    3. 10
  13. Waar ligt de Randstad?
    1. in het westen van Nederland
    2. in het oosten van Nederland
    3. in het zuiden van Nederland
  14. Wat zou er gebeuren als er geen dijken en duinen waren?
    1. dan zou er niets gebeuren in Nederland
    2. dan zouden er meer windmolens moeten komen
    3. dan zou een groot deel van Nederland onder water lopen
  15. In welke stad zit de regering van Nederland?
    1. in Amsterdam
    2. in Den Haag
    3. in Utrecht
  16. Waarom komen asielzoekers naar Nederland?
    1. omdat ze op de vlucht zijn
    2. om te studeren
    3. om te werken
  17. Hoe heet het grootste vliegveld van Nederland?
    1. Europoort
    2. Schiphol
    3. Amsterdam
  18. Bij welke stad ligt de belangrijkste haven van Europa?
    1. bij Den Haag
    2. bij Rotterdam
    3. bij Amsterdam
  19. Uit welke ex-koloniën zijn veel mensen naar Nederland gekomen?
    1. uit Suriname en China
    2. uit China en Indonesië
    3. uit Indonesië en Suriname
  20. Waar ligt het Westland?
    1. in Zuid-Holland
    2. in Groningen
    3. in Noord-Holland
  21. Wat is waar?
    1. openbare scholen zijn alleen voor mensen die niet gelovig zijn
    2. de staatsgodsdienst in Nederland is het christendom
    3. in Nederland heb je vrijheid van godsdienst
  22. Hoe heten de eilanden die in de Caribische Zee liggen en vroeger Nederlandse koloniën waren?
    1. Aruba, Bonaire, Curaçao, Saba, Sint-Maarten en Sint-Eustatius
    2. Suriname en de Nederlandse Antillen
    3. Texel, Vlieland, Terschelling, Ameland en Schiermonnikoog
TESTE SEUS CONHECIMENTO SOBRE O IDIOMA HOLANDES
ESSE TEST FOI DO INBURGETINGEXAM EM 2005
CLICK NO LINK
http://www.teleac.nl/nationaleinburgeringtest/
http://www.samenoppad.nl/main.html

oefeniningen maken
les oefenen
click op nummer voor begginen less
afleveringen van de tv serie bekijken
video kijken



download eletronisch praktijkeexamen A1,A2

demo examen> Elektronisch praktijkexamen Onderwijs Gezondheid en Opvoeding A
> Elektronisch praktijkexamen Onderwijs Gezondheid en Opvoeding A2


 voorbeeldexamens Eletronisch praktijkemanen

oefenen 
prática
klik
> Elektronisch praktijkexamen Werk A1

> Elektronisch praktijkexamen Werk A2
kns
antwoorden_vragen
perguntas e repostas

click no link
http://www.wandel-abc.nl/leerwandeling/inburgering1/KNS.htm
Deixe seu comentario abaixo