Mostrando postagens com marcador Kennis van de Nederlandse samenleving. Mostrar todas as postagens
Mostrando postagens com marcador Kennis van de Nederlandse samenleving. Mostrar todas as postagens

Toets bij hoofdstuk 8

De geschiedenis van Nederland

  1. Nederland heeft veel slaven verhandeld via Curaçao.
    1. niet waar
    2. waar
  2. Wat willen de jongeren in de jaren ‘60?
    1. meebeslissen, meer democratie
    2. protesteren tegen oude waarden en normen
    3. meer seks en drugs
  3. Wat deden de rijke mensen in de gouden eeuw?
    1. zij bouwden veel pakhuizen. En kochten veel dure en bijzondere dingen
    2. zij lieten een foto of schilderij van zichzelf maken
    3. zij bouwden scholen voor iedereen
  4. Wie is Willem van Oranje?
    1. de leider van de opstand tegen Philips II
    2. de leider van de Tachtigjarige Oorlog
    3. de leider van de opstand tegen de edelen
  5. Napoleon heeft veel veranderd. Door Napoleon:
    1. krijgt iedereen een achternaam
    2. mag iedereen meedoen met de verkiezingen
    3. leert iedereen de Franse taal
  6. Hoe is de situatie van de arbeiders in de 19de eeuw?
    1. ze zijn blij met het werk en laten hun kinderen daarom ook werken
    2. ze moeten lang werken en hebben een laag loon
    3. ze moeten lang werken, maar krijgen wel genoeg geld
  7. Waarom is de EU in 1957 opgericht?
    1. om de euro in te voeren
    2. om de veiligheid
    3. om economisch sterker te zijn
  8. Wat betekent ontkerkelijking?
    1. er komen steeds minder kerken
    2. steeds meer mensen willen niet meer bij een kerk horen
    3. er komen steeds meer andere religies
  9. Wanneer begint de Tweede Wereldoorlog in Nederland?
    1. 1945
    2. 1940
    3. 1935
  10. Wat is het gevolg van de watersnoodramp in 1953?
    1. men heeft het Deltaplan ontwikkeld
    2. men heeft de afsluitdijk gemaakt
    3. men heeft meer duinen aangelegd
  11. Hoe kwam Hitler aan de macht?
    1. er is veel armoede in Europa. In Duitsland kiest men voor een sterke leider
    2. hij had veel economische macht
    3. door een revolutie in Duitsland
  12. Er zijn veel Joden in de Tweede Wereldoorlog vermoord.
    1. waar
    2. niet waar
  13. De oorlog met Spanje duurde:
    1. 80 jaar
    2. 45 jaar
    3. 5 jaar
  14. Waar gaat de eerste sociale wet over?
    1. leerplicht voor kinderen
    2. afschaffen van de kinderarbeid
    3. meer geld voor de arbeiders
  15. Wat gebeurt er tijdens de industriële revolutie?
    1. arbeiders worden steeds rijker
    2. er komen steeds meer uitvindingen en de goederen worden goedkoper
    3. er komt openbaar vervoer
  16. Het Wilhelmus is het volkslied van Nederland.
    1. waar
    2. niet waar
  17. Sinds de jaren ‘60 en ‘70 is de sociale wetgeving sterk uitgebreid.
    1. niet waar
    2. waar
  18. Rond 1960 en 1970 komt de vrouwenemancipatie op.
    1. vrouwen willen beslissen over hun eigen leven
    2. vrouwen willen sneller kunnen scheiden
    3. vrouwen willen betaald werk
  19. Koningin Beatrix en prins Willem Alexander stammen af van Willem van Oranje Nassau.
    1. niet waar
    2. waar
  20. Wat is de VOC?
    1. een beroemd schip uit de gouden eeuw
    2. een vereniging van kleine scheepvaartbedrijven
    3. een vereniging voor slavenhandel
  21. Op welke dag werd Nederland bevrijd?
    1. 5 mei
    2. 8 mei
    3. 4 mei
  22. Hoe is Anne Frank bekend geworden?
    1. zij schreef een dagboek tijdens de oorlog. Het boek is later uitgegeven
    2. zij schreef gedichten in de oorlog. De gedichten zijn later in een boek uitgegeven
    3. zij is vermoord in een concentratiekamp
  23. Waarom heet de 17de eeuw ook wel de gouden eeuw?
    1. er is in deze eeuw veel geld verdiend
    2. er is in deze eeuw goud gevonden
    3. Nederlanders haalden goud uit hun koloniën
  24. De koning van Spanje is:
    1. protestant
    2. katholiek
  25. Wat betekent vergrijzing?
    1. mensen worden steeds ouder
    2. er komen steeds meer oude mensen
    3. mensen worden steeds eerder grijs
  26. Hoe heet het beroemdste schilderij van Rembrandt van Rijn?
    1. mooi Amsterdam
    2. de Nachtwacht
    3. het Melkmeisje

Toets bij hoofdstuk 7

Werken



  1. Wat doet een re-integratiebedrijf?
    1. helpt bij het zoeken naar een goede opleiding
    2. helpt bij het aanvragen van de uitkering
    3. helpt bij het zoeken naar werk
  2. Wat betekent beroepscultuur?
    1. dat er een goede werksfeer is
    2. dat er gediscrimineerd wordt
    3. hoe collega’s met elkaar omgaan
  3. Zachte functie-eisen zijn:
    1. sociaal vaardig, werkervaring, motivatie
    2. sociaal vaardig, taalniveau, flexibel
    3. sociaal vaardig, zelfstandigheid, motivatie
  4. Kees is 66 jaar. Hij is 30 jaar timmerman geweest. Nu heeft hij geen werk. Hij is getrouwd en heeft een zoon van 42 jaar. Welke uitkering krijgt hij?
    1. WW
    2. WIA
    3. AOW
  5. Wat doet de bedrijfsarts (arbo-arts)?
    1. hij onderzoekt je en maakt een re-integratieplan
    2. hij onderzoekt je en geeft je een uitkering
    3. hij onderzoekt je en geeft je medicijnen
  6. In Nederland heb je recht op medezeggenschap.
    1. waar
    2. niet waar
  7. Een diploma uit je land van herkomst:
    1. is gelijk aan een Nederlands diploma
    2. is niets waard
    3. kan je laten waarderen
  8. Maria is 42 jaar. Ze is gescheiden en ze heeft twee kinderen van 14 en 12 jaar. Ze heeft betaald werk. Welke uitkering krijgt zij?
    1. bijstand
    2. AKW
    3. WW
  9. Wat betekent brutosalaris?
    1. het salaris zonder premies en loonbelasting
    2. het salaris met premies en loonbelasting
  10. Wat betekent lastenverdeling?
    1. iedereen betaalt evenveel belasting
    2. iemand met een hoog inkomen betaalt meer belasting
    3. iemand met een laag inkomen betaalt meer belasting
  11. Na 4 jaar werken ben je werkloos. Je partner heeft een salaris. Je hebt nu geen recht op WW.
    1. niet waar
    2. waar
  12. Wat heb je nodig als je wilt werken?
    1. een identificatiebewijs en een burgerservicenummer (BSN)
    2. een identificatiebewijs en een curriculum vitae (cv)
    3. een burgerservicenummer (BSN) en een curriculum vitae (cv)
  13. Waarom is het belangrijk de jaaropgave goed te bewaren?
    1. daar kan je werkgever later naar vragen
    2. die heb je nodig voor de belastingaangifte
    3. dan kan je niet vergeten wat je hebt verdiend
  14. In Nederland wordt niet gediscrimineerd.
    1. waar
    2. niet waar
  15. De werknemer moet op tijd komen.
    1. niet waar
    2. waar
  16. De werkgever (de baas) moet het minimumloon of meer betalen.
    1. waar
    2. niet waar
  17. De werkgever (de baas) moet reiskosten betalen.
    1. niet waar
    2. waar
  18. Vrijwilligerswerk betekent:
    1. werken met een uitkering
    2. werken zonder salaris
    3. betaald werken
  19. Wat doet de Kamer van Koophandel?
    1. registreert alle bedrijven in Nederland
    2. zorgt voor de nodige vergunningen
    3. zorgt voor een goede financiering
  20. Harde functie-eisen zijn:
    1. een diploma, werkervaring, leeftijd
    2. een diploma, werkervaring, zelfstandigheid
    3. een diploma, werkervaring, motivatie
  21. De werknemer moet bij ziekte doorwerken.
    1. waar
    2. niet waar
  22. Je hebt betaald werk. Je bent ziek. Wat doe je?
    1. ik meld me ziek bij mijn baas en ga als ik beter ben weer aan het werk
    2. ik meld me ziek bij mijn baas en als ik beter ben meld ik dit ook
    3. ik bel de dokter en maak een afspraak
  23. Wat betekent een arbeidscontract voor bepaalde tijd?
    1. een tijdelijk contract
    2. een contract voor parttime werk
    3. een vast contract
  24. Wat doet een vakbond?
    1. een vakbond helpt bij het zoeken naar werk
    2. een vakbond helpt bij problemen op het werk
    3. een vakbond helpt de overheid aan werk
  25. Jan is 35 jaar. Hij is 3 jaar geleden voor een deel afgekeurd. Hij werkt nog 8 uur per week. Welke uitkering krijgt hij?
    1. WW
    2. Ziektewet
    3. WIA
  26. Wat zijn de voordelen van een eigen bedrijf?
    1. je bent eigen baas en kan zelf dingen bepalen
    2. je werkt hard en doet zelf de boekhouding
    3. je maakt veel winst
  27. In Nederland zijn 2 grote groepen werklozen. Het zijn:
    1. vrouwen en jongeren
    2. allochtonen en vrouwen
    3. jongeren en allochtonen
  28. Wat doet een uitzendbureau?
    1. heeft altijd vacatures. Je kunt er altijd aan het werk
    2. geeft cursussen
    3. verzamelt vacatures en zoekt daarbij werknemers (meestal tijdelijk werk)
  29. Je bent werkloos geworden en wilt graag een uitkering. Je moet zo snel mogelijk naar het CWI.
    1. waar
    2. niet waar
  30. Wanneer kom je in aanmerking voor een WIA-uitkering?
    1. als je langer dan twee jaar ziek bent
    2. als je langer dan twee weken ziek bent
    3. als je langer dan twee maanden ziek bent
  31. De meeste Nederlanders vinden een goede werksfeer heel belangrijk.
    1. niet waar
    2. waar
  32. In Nederland zijn diploma’s erg belangrijk voor het vinden van werk.
    1. niet waar
    2. waar
  33. Je hebt 4 jaar gewerkt. Je hebt recht op 4 maanden WW.
    1. waar
    2. niet waar
  34. Je hebt een uitkering en je zoekt werk. Wat is verplicht?
    1. inschrijven bij een uitzendbureau
    2. inschrijven bij het CWI
    3. inschrijven bij de gemeente
  35. De meeste Nederlanders werken graag aan de lopende band.
    1. niet waar
    2. waar
  36. Je bent werkloos geworden. Het UWV beoordeelt of je een WW-uitkering krijgt (Uitvoeringsinstituut Werknemer Verzekeringen).
    1. niet waar
    2. waar
  37. Een functioneringsgesprek is een gesprek met je baas over jouw werk.
    1. waar
    2. niet waar
  38. De baas is verplicht om een functioneringsgesprek met je te voeren.
    1. niet waar
    2. waar
  39. Wat doet het CWI?
    1. helpt bij het zoeken naar een goede opleiding
    2. helpt bij het zoeken naar werk en het aanvragen van de uitkering
    3. helpt bij het zoeken naar werk
  40. Een cao is hetzelfde als een vakbond.
    1. waar
    2. niet waar

Toets bij hoofdstuk 6

Opvoeding en onderwijs

  1. De Sociale Dienst betaalt een studie aan de universiteit.
    1. niet waar
    2. waar
  2. Op de basisschool zijn gemengde klassen.
    1. niet waar
    2. waar
  3. De meeste kleine kinderen moeten in Nederland op tijd naar bed.
    1. waar
    2. niet waar
  4. Bij wie kan je hulp vragen bij opvoedingsproblemen?
    1. bij Bureau Jeugdzorg
    2. bij het Juridisch Loket
    3. bij Bureau Slachtofferhulp
  5. Voor wie is het speciaal onderwijs?
    1. voor kinderen uit een kindertehuis
    2. voor kinderen met een handicap of gedragsproblemen
    3. voor kinderen met een speciale religie
  6. Is het inburgeringsexamen bij het inburgeren verplicht?
    1. nee
    2. ja
  7. Met een havodiploma kan je naar de universiteit.
    1. waar
    2. niet waar
  8. Voor welke leeftijd is de buitenschoolse opvang?
    1. van 0 tot 4 jaar
    2. van 0 tot 12 jaar
    3. van 4 tot 12 jaar
  9. In Nederland ga je na de basisschool naar het voortgezet onderwijs.
    1. niet waar
    2. waar
  10. Jongeren kiezen hun eigen partner.
    1. waar
    2. niet waar
  11. Wat is een samengestelde klas?
    1. jongens en meisjes bij elkaar
    2. Nederlandse en buitenlandse kinderen bij elkaar
    3. 2 of meer jaarklassen (leeftijden) bij elkaar
  12. Wat vinden de meeste Nederlanders?
    1. de vrouw is hoofdverantwoordelijk voor de opvoeding
    2. man en vrouw zijn allebei verantwoordelijk voor de opvoeding
    3. de man is hoofdverantwoordelijk voor de opvoeding
  13. Is het mogelijk om te studeren als je ouder bent dan 27 jaar?
    1. alleen als je heel rijk bent en de kosten voor school en levensonderhoud zelf betaalt
    2. ouder dan 27 jaar ben je verplicht om te werken
    3. je bent te oud voor studiefinanciering. Er zijn wel andere mogelijkheden
  14. De leerplicht is:
    1. van 5 tot 18 jaar
    2. van 5 tot 12 jaar
    3. van 5 tot 16 jaar
  15. Waar ga je naar toe als je zwanger bent?
    1. het ziekenhuis of consultatiebureau
    2. het consultatiebureau of thuishulp
    3. de huisarts of vroedvrouw
  16. Is een cursus volgen bij het inburgeren verplicht?
    1. nee
    2. ja
  17. Ouders moeten zich niet bemoeien met de lessen op de basisschool.
    1. niet waar
    2. waar
  18. Waar kan je studiefinanciering aanvragen?
    1. de gemeente
    2. de sociale verzekeringsbank
    3. de Informatie Beheergroep
  19. Tot welke leeftijd gaan kinderen naar het consultatiebureau?
    1. tot 1 jaar
    2. tot 4 jaar
    3. tot 12 jaar
  20. Wat is een gemengde klas?
    1. jongens en meisjes bij elkaar
    2. 2 of meer jaarklassen (leeftijden) bij elkaar
    3. Nederlandse en buitenlandse kinderen bij elkaar
  21. Welke drie onderwijsvormen zijn er na het voortgezet onderwijs?
    1. vmbo, havo, vwo
    2. mbo, bbl, bol
    3. mbo, hbo, wo
  22. Waarom is de (Cito)toets in groep 8 belangrijk?
    1. het resultaat is belangrijk voor de kwaliteit van het basisonderwijs
    2. anders mag je niet naar het voortgezet onderwijs
    3. je kunt dan beter kiezen voor een school in het voortgezet onderwijs
  23. Welke 3 schooltypen zijn er in het voortgezet onderwijs?
    1. vmbo, havo, vwo
    2. mbo, bbl, bol
    3. mbo, hbo, wo
  24. De meeste Nederlanders vinden kinderopvang goed voor de ontwikkeling van een baby.
    1. waar
    2. niet waar
  25. Kinderen die lastig zijn krijgen meestal lichamelijke straf.
    1. waar
    2. niet waar
  26. Met een vmbo-diploma kan je naar het mbo.
    1. niet waar
    2. waar
  27. Wie regelt de kinderbijslag?
    1. de Informatie Beheergroep
    2. de sociale verzekeringsbank
    3. de gemeente
  28. Voor welke leeftijd is de gastouderopvang?
    1. van 0 tot 1 jaar
    2. van 0 tot 4 jaar
    3. van 0 tot 12 jaar
  29. Wat leren kleine kinderen op de peuterspeelzaal of voorschool?
    1. samen spelen en zindelijk worden
    2. voor zichzelf opkomen
    3. samen spelen en de Nederlandse taal
  30. Op de basisschool is de computer een vast onderdeel geworden.
    1. waar
    2. niet waar
  31. Wat kan je bij de thuiszorg lenen?
    1. babykleding
    2. babybedje
    3. spullen voor de bevalling
  32. Welke voordelen heeft gastouderopvang?
    1. er zijn maximaal vier kinderen
    2. de opvangtijden zijn flexibel
    3. de opvangtijden staan vast
  33. Waar kan je tegemoetkoming studiekosten krijgen?
    1. de gemeente
    2. de Informatie Beheergroep
    3. de sociale verzekeringsbank
  34. Voor welke leeftijd is het kinderdagverblijf?
    1. van 0 tot 1 jaar
    2. van 0 tot 4 jaar
    3. van 0 tot 12 jaar
  35. Op de basisschool dragen kinderen een uniform.
    1. niet waar
    2. waar
  36. Wat moet je doen bij kindermishandeling?
    1. melden bij meldpunt kindermishandeling
    2. melden bij de school van het kind
    3. melden bij ‘Blijf van mijn lijf’
  37. Volwassenen kunnen ook naar het mbo.
    1. niet waar
    2. waar
  38. Veel basisscholen werken met thema’s.
    1. niet waar
    2. waar
  39. Waar kan je kinderopvangtoeslag aanvragen?
    1. bij de sociale verzekeringsbank
    2. bij de belastingdienst
    3. bij de gemeente
  40. Soms krijgen werklozen een opleiding van het CWI of re-integratiebureau.
    1. niet waar
    2. waar